Tip 1: Waar ben je?
Eén van beiden doet zijn/haar ogen dicht (niet spieken!) en geeft de ander een hand. Diegene leidt je rond door het huis. Als je ergens stopt moet je raden waar je bent! De persoon die leidt, is ervoor verantwoordelijk dat degene met zijn ogen dicht nergens tegenaan botst.
Speeltip: Leg dat vooraf goed uit en neem eerst die rol zelf op je.
Tip 2: Nieuwe namen
Best saai eigenlijk, dat alles altijd dezelfde naam heeft. Daarom ga je in dit spel de spullen om je heen een nieuwe naam geven. Om op te warmen wijs je eerst alles om je heen aan en zeg je wat het is. Daarna wijs je de dingen aan en geef je alles een andere naam. Je wijst bijvoorbeeld naar de lamp en zegt: ‘Dit is een bloemkool.’ Je mag ook een fantasiewoord gebruiken: je wijst naar een boek en zegt: ‘Dit is een horreknots!’
Speeltip: Probeer er zoveel mogelijk te doen in een minuut. De één houdt de tijd bij en telt hardop hoeveel voorwerpen een nieuwe naam hebben gekregen.
Tip 3: Woord voor woord-verhaal
In dit spel verzin je samen een nieuw verhaal. Dat mag overal over gaan. Je praat om beurten en je mag steeds maar één woord per keer zeggen. Je verzint vooraf de naam van het verhaal, zodat je al een beetje weet waar het over gaat. Daarna begin je met ‘Er was eens…’
Speeltip: Probeer niet te lang na te denken over welk woord je gaat zeggen en reageer snel. Loopt de hele zin in de soep, zeg dan ‘punt’ en begin een nieuwe zin.
